StartpaginaHoofdstuk 3: Het macroscopische heelal

Termen en afspraken
Dit onderdeel verklaart de oorsprong van de “materie–antimaterie-asymmetrie” binnen het Filament–Zee–Tensor-beeld van de Theorie van energiefilamenten (EFT): in het vroege heelal hebben overlappende levensduren van Algemene onstabiele deeltjes (GUP) gezamenlijk het medium getrokken en zo het achtergrondreliëf van de Statistische tensorzwaartekracht (STG) gevormd; bij verval of annihilatie voedden deze deeltjes het medium terug met zwakke golfpakketjes die zich opstapelden tot Tensor-gedragen ruis (TBN). Vanaf hier gebruiken we uitsluitend de Nederlandse voluit-namen Theorie van energiefilamenten, Algemene onstabiele deeltjes, Statistische tensorzwaartekracht en Tensor-gedragen ruis.


I. Fenomenen en de uitdaging


II. Mechanisme in gewone taal (ontdooiing buiten evenwicht + tensorbias)

  1. Ontdooiing rukt op als een front, niet overal tegelijk.
    De overgang van hoge dichtheid en hoge tensor-spanning naar een bijna normaal plasma voltrok zich niet “in één klap”, maar via een ontdooifront dat in lappen en banen over het tensor-netwerk schoof. In dat front raken reacties en transport tijdelijk uit balans: wat eerder “ontgrendelt” of makkelijker verplaatst, laat een systematisch verschil achter.
  2. Filamentgeometrie kiest een richting: een kleine maar coherente bronbias.
    In een medium met tensor-gradiënten en voorkeursoriëntaties zijn drempels en snelheden voor lus-sluiting, herverbinding en ontkoppeling niet exact symmetrisch tussen mee- en tegen-gradiënt. In deeltjes-taal: een zwakke koppeling tussen handigheid/oriëntatie en de tensor-gradiënt verschuift de netto kans op vorming en overleving van “materie-lussen” en “antimaterie-lussen” een tikje, maar overal dezelfde kant op.
  3. Transportbias: kanalen gedragen zich als “eenrichtingsbanen”.
    De Statistische tensorzwaartekracht organiseert de stroom van energie en stof langs “filament-corridors” richting knopen. Dicht bij het front worden antimaterie-lussen makkelijker de vergrendelde kernen of dichte knopen ingevoerd en daardoor eerder geannihileerd of opgeslokt; materie-lussen glippen eerder via zijpaden weg, passeren het front en spreiden zich als een dunne laag over een groot gebied. Zo grijpt de bias in “vorming–overleving–export” in elkaar.
  4. Energiebalans van annihilatie: warmtereservoir + ruisachtergrond.
    De hevigste annihilatie vindt plaats in een dichte omgeving, waar de energie lokaal wordt herverwerkt en opgaat in het achtergrond-warmtereservoir; een deel keert terug als onregelmatige golfpakketjes en stapelt op tot breedbandige, laag-amplitude en alomtegenwoordige Tensor-gedragen ruis. Daarom zien we vandaag geen late, grootschalige “vuurwerkshow” van annihilatie, maar wel een zachte, diffuse basis.
  5. Uiterlijk van het resultaat.
    • Op grote schaal blijft een dunne, gladde materielaag achter die het zaad vormt voor Oerknal-nucleosynthese (BBN) en latere structuurvorming.
    • Antimaterie wordt vroeg ter plekke geannihileerd of door diepe putten opgeslokt en zo omgezet in een compact energiedepot zonder “materie/anti”-label.
    • De toenmalige “warmte-rekening” en “ruis-rekening” verschijnen nu als hete beginvoorwaarden en subtiele, diffuse achtergrondstrepen.

III. Analogie voor intuïtie

Caramel die opstijft op een licht hellend blad.
Caramel stolt niet overal tegelijk: de randen zetten eerst, daarna dringt een front naar binnen. Twee bijna even grote populaties “micro-kraal” (materie/antimaterie) reageren aan het front net anders: de ene soort wordt makkelijker in groeven geperst (valt diepe putten in en wordt geannihileerd/opgeslokt), de andere wordt over de helling meegetrokken, spreidt dun uit en blijft behouden. De “pers- en terugstroom” tijdens de frontopmars laat zowel warmte-sporen als fijne ruislijnen achter—vandaag de temperatuur- en ruisbasis.


IV. Vergelijking met standaardbenaderingen (mapping en meerwaarde)

  1. Drie klassieke ingrediënten mappen helder—zonder eigennaam-modellen.
    • Getalbehoud kan breken ↔ herverbinding/sluiting/ontkoppeling van filamenten onder extreme condities laat lus-typeconversie toe.
    • Lichte symmetriebreuk ↔ zwakke torsie–tensor-koppeling verschuift de vormings- en overlevingskansen naar oriëntatie/handigheid.
    • Buiten evenwicht ↔ het lappendeken-front van ontdooiing biedt het toneel voor reactie- en transportbias.
  2. Meerwaarde en voordelen.
    • Eén-materiaalblik: geen voorafgaande aanname van een specifieke “nieuw deeltje + nieuwe interactie”; de combinatie medium–geometrie–transport verklaart een “kleine maar systematische” bias.
    • Natuurlijke energierekening: annihilatie-energie wordt toen warmtetechnisch opgenomen en deels “vergolft” tot Tensor-gedragen ruis, wat verklaart waarom er geen late hemelbrede annihilatieshow is.
    • Ruimtelijke gladheid: het corridor-en-knopen-netwerk van de Statistische tensorzwaartekracht strijkt het eindoverschot op grote schaal glad, zonder het heelal in enorme antimaterie-domeinen te knippen.

V. Toetsbare verwachtingen en controlepaden


VI. Spiekbrief van het mechanisme (operator-perspectief)


VII. Conclusie


Auteursrecht & licentie (CC BY 4.0)

Auteursrecht: tenzij anders vermeld, berusten de rechten op “Energy Filament Theory” (tekst, tabellen, illustraties, symbolen en formules) bij de auteur “Guanglin Tu”.
Licentie: dit werk valt onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal (CC BY 4.0). Kopiëren, herverdelen, citeren, bewerken en opnieuw verspreiden is toegestaan, voor commerciële en niet‑commerciële doeleinden, mits naamsvermelding.
Aanbevolen bronvermelding: Auteur: “Guanglin Tu”; Werk: “Energy Filament Theory”; Bron: energyfilament.org; Licentie: CC BY 4.0.

Eerste publicatie: 2025-11-11|Huidige versie:v5.1
Licentielink:https://creativecommons.org/licenses/by/4.0/